Eentje uit de oude doos: Onderstaande column is geschreven naar aanleiding van een debat tussen Joris Luyendijk en Rob Wijnberg, Academiegebouw, Utrecht, 2 maart 2009, voor de cursus wetenschapsfilosofie van de Universiteit Utrecht.
“Oké,” zei mijn vriend, “we spreken bij deze af dat je altijd gelijk hebt.” We waren aan het kibbelen over niets, maar deze uitkomst bood perspectieven! Elke keer dat hij daarna tegen me in probeerde te gaan, herinnerde ik hem aan zijn uitspraak: “Ho, stop, je weet dat ik altijd gelijk heb hè?!” Volgens mij kreeg hij al snel spijt van zijn uitspraak…
Volgens de van Dale is ‘het gelijk’ gelijk aan ‘de waarheid’:
ge•lijk het; o: ~ hebben de waarheid, de redelijkheid aan zijn kant hebben.
Vanaf het moment dat mijn vriend zijn uitspraak had gedaan, vertelde ik dus de waarheid. De consensustheorie van Karl-Otto Apel kan dit bevestigen: een uitspraak is waar, wanneer er consensus bereikt is over de uitspraak. In dit geval hebben de twee mensen waar het om gaat, consensus bereikt. Als het tussen mijn vriend en mij gaat, spreek ik dus altijd de waarheid. Mooi!
Helaas botst deze denkwijze met de gedachtegang van vele andere filosofen. Neem bijvoorbeeld Aristoteles: “Waar is, van iets dat zo is, te zeggen dat het zo is, en van iets dat niet zo is, te zeggen dat het niet zo is.”
Nadat mijn vriend en ik hebben bepaald dat ik altijd de waarheid spreek, kan hij nooit meer zeggen dat ik niet de waarheid spreek. Dat kan voor problemen zorgen. Als ik zeg dat zijn neus krom staat, terwijl hij in feite kaarsrecht is, spreek ik duidelijk een onwaarheid uit. Dat kunnen we als volgt aantonen: We kijken beiden naar zijn neus, ik rechtstreeks en hij via een spiegel, en we leggen er een liniaal langs. We nemen daarbij aan dat de liniaal recht is. Als de lijn van de neus gelijk is aan die van de liniaal, volgt hieruit dat zijn neus recht is. Het is bewezen: zijn neus is recht en ik had ongelijk. Maar hoe zat het dan met dat ik volgens mijn vriend altijd gelijk had? Dat is uiteraard een fantastisch uitgangspunt, maar helaas gaat het dus niet altijd op.
Waarheden zijn subjectief, ze worden bepaald door een perspectief dat je hebt ontwikkeld vanaf je geboorte tot op dit moment. Waarheden van mijn vriend hoeven niet mijn waarheden te zijn. Voor hem is ‘boerenkool met rookworst is fantastisch lekker’ een waarheid, terwijl dat voor mij een onwaarheid is: ik vind boerenkool met rookworst namelijk verschrikkelijk vies. Het enige moment dat iedereen dezelfde waarheden heeft, is misschien wel als we nog niets van de wereld kennen. Niets weten leidt tot objectiviteit zou men kunnen zeggen, net als Hegel zegt dat ‘het kennen, de kennis muteert’. Onze waarheden over boerenkool worden dus gekleurd door onze ervaringen. Ook al hebben we beiden boerenkool nog nooit geproefd, gezien of er zelfs nog maar van gehoord, onze waarheden kunnen op dat moment toch al verschillend zijn. Hoe dat kan? Alleen het naampje kan al zorgen voor subjectiviteit, bijvoorbeeld door de klank van het woord of onze associaties ermee.
Toch vind ik het een mooie gedachte, dat ik altijd gelijk heb. Ik denk dat ik daar maar aan vast hou, dit is voor mij de waarheid. Of het nou een illusie is, of zoals Nietzsche een waarheid een illusie noemt waarvan men op den duur vergeten is dat het een illusie is, het maakt mij niet uit. Het komt immers voort uit mijn perceptie, en zie die eens te veranderen… Dus knoop het maar in je oren: “Ik heb altijd gelijk!”
